”Tot het Oude Testament zullen wij ons meer hebben te wenden” (1)

Eén zin uit het werk van Scholten intrigeert mij al heel lang: “Tot het Oude Testament zullen wij, als wij verder willen komen in de Christelijke staats- en rechtsleer, ons meer hebben te wenden.” Scholten schreef dit in een opstel uit 1939. Dat was een van zijn laatste grote opstellen.
De uitspraak roept bij mij nogal wat vragen op. Wat zit er achter deze zin? In zijn opstellen haalde Scholten doorgaans weinig bijbelteksten aan. Was hij misschien tot de conclusie gekomen dat hij dat tot dan toe (te) weinig had gedaan? Of had hij misschien kort tevoren ontdekt dat er nog veel meer uit het Oude Testament was te halen – en wilde hij daar zelf nog meer over schrijven? We weten het niet. Maar één ding is wel duidelijk: de uitspraak bevat een compleet onderzoeksprogramma. Een programma waar Scholten zelf niet meer aan toe is gekomen, maar waar ik nog jaren mee bezig kan zijn. En ook graag wil zijn.
Bijbels recht
Nu ben ik natuurlijk niet de eerste die zich bezig gaat houden met de betekenis van het Oude Testament voor zo’n christelijke staats- en rechtsleer, of voor ons recht in het algemeen. Velen zijn mij voorgegaan. Toen ik rechten studeerde in Rotterdam was H. van den Brink daar hoogleraar rechtsgeschiedenis. In het eerste jaar gaf hij een klein verplicht vak. En verder alleen keuzevakken in de latere jaren. Natuurlijk veel Romeins en oud-vaderlands recht. Maar juist in de tijd dat ik daar studeerde, verzorgde hij ook een college bijbels recht. Het was een klein vak qua studiebelasting en ook het aantal belangstellenden was klein. Maar de inhoud was geweldig!
Verplichte stof was het magistrale boek van pater Roland de Vaux Hoe het oude Israël leefde (de Nederlandse vertaling van Les institutions de l’ Ancien Testament). Twee dikke delen, met honderden of misschien wel duizenden verwijzingen naar bijbelteksten. Ik heb ze niet geteld, wel allemaal nagelopen. Alle kanten van het leven van het oude Israël worden in het boek belicht. Daarnaast was ter ondersteuning aanbevolen het boek van H.A. Brongers Oud-oosters en bijbels recht. Dat bevat een vertaling van een aantal oude oosterse wetboeken, onder andere het beroemde wetboek van Hammurabi.
Dat was in 1973 of 1974. In 1988 ging Van den Brink met emeritaat, nog maar 58 jaar oud. Dat betekende niet dat hij stopte met studeren. In 1995 verscheen zijn boek Bijbels recht. Oefeningen in exegese. Het is een inleiding in het bijbels recht, maar in de vorm van veertig losstaande opstellen; niet een systematische inleiding. In ieder opstel neemt Van den Brink een passage uit de bijbel onder de juridische loep, bespreekt en becommentarieert die en trekt tot slot lijnen naar de actualiteit. Dat alles met een enorme kennis van zaken en een scherp oog voor wat er zich allemaal afspeelt in de wereld. En met een wijze humor. Een prachtig boek!
Vreugde der wet?
Ik noem één voorbeeld. Het tweede opstel heet “Vreugde der wet”. Sinds de elfde eeuw kennen de Joden een apart feest voor de wet (de Torah). Dat ontlokt Van den Brink de verzuchting: “Beleefden wíj nog maar vreugde in wetgeving!”
Inderdaad, het lezen van onze Nederlandse wetten geeft weinig reden tot feest vieren. Ze worden steeds moeilijker leesbaar. Als je in de wettenbundel of op internet wat oudere wetten opzoekt, bijvoorbeeld het Wetboek van Strafrecht uit 1886, dan vind je nog een stuk of tien artikelen op één pagina (of één scherm). En ook de oudere delen van ons huidige, na-oorlogse Burgerlijk Wetboek zijn nog zo geschreven. Die wetsteksten zijn beknopt en redelijk goed leesbaar. Maar veel moderne wetten kennen artikelen die soms een hele pagina beslaan. Die zijn totaal onleesbaar. Bijvoorbeeld de wet-Mulder; dat is officieel: de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Zeg maar: de wet van de paarse enveloppen met de boetes voor te hard rijden. Je kunt ‘m hier vinden. Dan zie je dat sommige artikelen een heel scherm of meer vullen.
Bovendien staan er in moderne wetten steeds vaker verwijzingen naar artikelen in andere wetten. Dat maakt ze nog moeilijker leesbaar. Ook hiervan één voorbeeld. Als de rechter een minderjarige onder toezicht stelt, werd er vroeger een gezinsvoogd benoemd. Die moest toezicht op het kind houden. Zo stond het in het Burgerlijk Wetboek. Die gezinsvoogd is inmiddels vervangen door een “gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet”. Om te weten wat een “gecertificeerde instelling” is, moet je dus artikel 1.1 van de Jeugdwet opzoeken. En daar lees je vervolgens: “rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert.” Dus weer een verwijzing: de betekenis van het certificaat moet je zoeken in een ander artikel van dezelfde wet. En voor de betekenis van “kinderbeschermingsmaatregel” of “jeugdreclassering” word je weer naar andere wetten doorverwezen. Zo struikel je van de ene naar de andere verwijzing. Zoals een collega van mij wel eens zei: wetgeving wordt in toenemende mate een zelf-referentieel systeem.
In moderne wetten staan steeds vaker verwijzingen naar artikelen in andere wetten. Dat maakt ze nog moeilijker leesbaar.
Zoals gezegd: geen teksten om feest voor te vieren. Zou dat misschien een van de dingen kunnen zijn die Scholten op het oog had toen hij schreef over de betekenis van het Oude Testament voor een christelijke staats- en rechtsleer? Hij had vast nog veel meer op het oog.
De boeken van De Vaux en Van den Brink bieden ons geen christelijke staats- en rechtsleer. Dat beogen ze ook niet. Ze bestrijken een veel breder terrein dan alleen het recht. Wel bieden ze prachtig studiemateriaal om de wetgeving van het Oude Testament beter te begrijpen. Ruimer gezegd: ze bieden enorm veel inzicht in de wereld van het Oude Testament, inclusief de juridische kant daarvan. En een goed begrip daarvan is dus, volgens Scholten, onmisbaar als voeding voor een christelijke staats- en rechtsleer.
Net vorig jaar is er trouwens weer een heel relevant boek verschenen, namelijk het boek van Herman van Praag. Daarover de volgende keer.
Deze blog is de negende aflevering in een serie over rechtsgeleerde Paul Scholten, geschreven door jurist Wim Borst.
Blog 1: ‘Paul Scholten, wie was hij?’
Blog 2: ‘Mijn kennismaking met Paul Scholten.’
Blog 3: ‘Paul Scholten en de oorlog: ”Zoo is dan de oorlog weder losgebroken over Europa.‘
Blog 4: ‘Paul Scholten over vrede: ”Vrede maken, vrede stichten: het is bij uitstek de taak van de kerk.’
Blog 5: ‘De receptie van het werk van Paul Scholten.’
Blog 6: ‘Rechtsvinding: ratio en intuïtie.’
Blog 7: ‘Waarheid: de kwetsbare grondslag van het recht’
Blog 8: ‘Recht en artificiële intelligentie’
Blog 9: ‘Tot het Oude Testament zullen wij ons meer hebben te wenden…‘(1)
Blog 10: ‘Tot het Oude Testament zullen wij ons meer hebben te wenden…‘(2)
Een overzicht van deze blogserie is te vinden op de webpagina van ons juristennetwerk.
Foto: Maerten de Vos, Mozes met de tafelen der wet te midden van Israëlieten als portraits historiés verbeeld door de Antwerpse familie Panhuys met verwanten en vrienden, ca. 1574, olieverf op paneel, Museum Catharijneconvent, Utrecht